Andre hoort van een oude visser dat die verdreven is van zijn geweldige visplek. Daar houdt zich nu een heel grote schildpad op. Hij heeft al geprobeerd om het beest te verdrijven maar zijn speer werd door het beest gebroken. Hij vraagt of de Generaal het beest daar wil verdrijven of doden zodat de visser weer daar kan vissen (en de visplek geheimhoudt). Dan heeft hij er wel wat voor over. Hij biedt een riem aan die je sterker maakt en ervoor zorgt dat je niet ziek wordt. Ook biedt hij een magische ring aan die je redt als je ergens vanaf valt. Hij heeft het vroeger vaak gebruikt voor klifduiken maar wordt daar toch te oude voor. Een fijne, eigen visplek is voor hem wel het summum.
Roderick hoort een verhaal in de kroeg van ene Stas – een houthakker. Hij beweert een “grobok” te hebben gezien, diep in het bos in het ver zuidwesten (halverwege Mivon ongeveer). De grobok schijnt een legendarisch grote hagedis te zijn, met allerlei hoorns, stekels en zelfs stukjes vacht. O – en gloeiende rode ogen.
Zijn compagnons roepen dat dit een broodje aap verhaal is en dat hij gewoon dronken was – alweer.
“Niet deze keer!” roept Stas, “Ik stak het met mijn adamantijn speer maar het bleef in het beest steken en het rende weg.”
“Ach, die heb je in de rivier laten vallen, zuiplap!”
Roderick kletst wat met deze Stas en hij vertelt dat de Grobok onmogelijk op te sporen is – het sluipt door het bos en wist zijn eigen sporen. Verder is het bijna zo sterk als een draak, maar zonder vleugels, en het verscheurt zijn prooi aan moten.
Mocht de Marshal en de Baron etc. dit beest verslaan en het hoofd terugbrengen als bewijs voor zijn maten, mogen ze de speer houden – het is magisch scherp en van adamantijn. (+1 keen adamantine spear)
********************************************
De groep besluit om eerst naar het zuidwesten te gaan verkennen. Na een stuk over de mooie wegen van Amborr te hebben gereisd komt de groep bij het bos aan, waar de rivier Skunk het bos uitvloeit richting de Tuskwater. Ze volgen de rivier een uur het bos in en horen wat paniekerige stemmen. Daar staat aan deze kant van de rivier een groep gnomes met de handen in het (felgekleurde) haar. Midden in de rivier staat een kar met allemaal spullen erop en aan de andere kant van de rivier staat een groepje pony's. De kar zit vast in de modder van de rivierbodem.
Het is erg chaotisch, een gnome baasje roept allerlei bevelen en als een gnome de groep om hulp vraagt roept de gnome-baas dat dat niet nodig is. De kar kantelt in de sterke lentestroming en hij slikt even zijn trots in.
Bruce besluit met een touw om zijn middel naar de kar te gaan. Andre assisteert hierbij en wanneer hij op de kar is aangekomen maakt Bruce, bibberend, een paar touwen aan de kar vast. Daarna zwemt hij terug. De gnomes willen eigenlijk dat de pony's trekken maar die staan aan de overkant en de kar maakt ondertussen vervaarlijke geluiden. Een harde knak komt van een wiel en de tijd dringt.
Mea maakt de kar lichter met een versterkte levitate en stuurt een invisible servant om spulletjes naar de kant te brengen. Ruach probeert de pony's aan de overkant rustiger te maken. Met speak with animals hoort hij de pony’s roepen dat ze geprikt werden door kleine wezentjes. Ondertussen trekken Andre, Bruce, Roderick en de gnomes de kar resoluut naar de kant.
De gnomes en zelfs de gnome-baas zijn blij met de hulp. De baas stelt zich voor als Jubilost Narthropple. De gnomes blijken ontdekkingsreizigers, handelaren en kaartenmakers te zijn. Er wordt geprobeerd tot een deal te komen en kaarteninformatie uit te wisselen maar komen niet uit. De gnomes komen niet zo dankbaar over als de groep verwacht en delen geen kaarten. (De gnomes, daarentegen, vinden dat de groep hun ontdekkingen niet genoeg waarderen.)
Wel weet de groep nu van grofweg richtingen van een heuvel/ barrow dat de gnomes een onbehaaglijk gevoel gaf (zo'n 25 mijl oost van Greenhaven), een wyvern (al bekend) en een hag of heks (al bekend) op de zuidwestoever van de Tuskwater. Ook is ergens een grote groene hagedis op de zuidoostoever van de Tuskwater en naar het zuidwesten is een elventoren, halverwege Mivon. De gnomes geven aan dat ze zelf op zoek zijn naar een oude verlaten dwergen ruïne.
*******************************************
De gnomes vertellen dat ze aangevallen zijn door paarse kobolds. Dit bevestigt dus het verhaal van de pony's. De gnomes hebben de aanval geweerd en de kobolds zijn het bos ingevlucht. De groep besluit de kobolds achterna te gaan – dit moet een andere stam zijn dan de Sootscales.
Na wat uren sporen volgen vinden ze heel veel stukjes kobold die met gruwelijk veel geweld van elkaar getrokken zijn. Carnage is hier wel een passend woord voor.
Er zijn hier hele grote laarsafdrukken in de bodem, en meerdere schedels zijn de modder ingestampt! Ze vinden ook een spoor van de grote laarzen, en af en toe rode druppels bloed aan bladeren.
De groep volgt het spoor van de laarzen en na een tijdje komen ze bij een dicht stuk bos. Er staan veel bomen maar vooral de stekelige struiken onder de bomen maken dat het moeilijk is om hier snel verder te komen. Naast de laarsafdrukken zijn ook nog steeds druppels rood vocht te vinden. Er wordt een route gezocht en waar nodig gemaakt door de struiken heen.
Opeens schieten er allemaal stekels, bramen en doornen uit de struiken aan beide kanten. Deze doen flink pijn en Bruce, Ruach, Roderick en Andre zien kleine wezentjes die gemaakt zijn van takken!
Ruach hoort ook een klein stemmetje in Sylvan.
"Bí cúramach! ní thaitníonn culaith an elfáin sin léi má tá sé lán d’fhuill" |